Auteur Willia Ferdinands

Hoofdstuk 4
Mijn vriend is een zachtaardige man van Sri Lankese afkomst. Hij kijkt altijd naar me, alsof ik zijn geisha ben, maar die nacht niet. Met een bijna agressief gebaar deed hij het licht van de slaapkamer aan. Ik schrok wakker. Zijn Aziatische ogen zagen er groot en rond als Europese ogen uit. Sigran zag er maar gek uit. Zijn gezicht had een onbekende rare uitdrukking die ik niet eerder had gezien. Hij rende door de kamers en met een stem als van metaal zei hij hardop: 'We moeten naar het ziekenhuis. Julius heeft een hersenbloeding gehad. Hij is op de reanimatieafdeling'. Alsof er kokend water op mijn naakte lijf werd gegoten sprong ik op uit het bed. Op dat moment verplaatste mijn hart zich naar mijn keel. Mijn zoon is pas 26 jaar oud. Nog een heel leven staat voor hem open. Hij moet leven! Hij moet leven! Oh, God, houd hem in leven! (…)